Herinneringen aan Wachtpost 12

– door Jaap van Kuler (v/h Knul) –

Het was koud op 17 december 1941. Op die dag verhuisden Rinus Knul, zijn vrouw Jenny, haar moeder, zoon Jaap en dochter Mary van De Kleine Drift 120 in Hilversum naar Bozum 35, beter bekend als Wachtpost 12. Jaap was toen zo’n tweeënhalf jaar, Mary ruim acht maanden. Van die dag herinneren we ons natuurlijk niets. Er zijn echter wel degelijk herinneringen die we als jonge kinderen uit Bozum hebben meegenomen toen we op 3 mei 1948 weer vertrokken, terug naar Hilversum. Het gezin was inmiddels met drie kinderen uitgebreid: Joke (1942), Dolf (1943) en Jenny (1946). Arie (1945) overleed na 72 dagen. Allen werden geboren in Wachtpost 12.

Enkele jaren geleden zijn er in onze familie veel herinneringen aan onze Bozumse periode opgehaald. Directe aanleiding was het verschijnen van het artikel over de wachtpost in jaargang 35 nr. 8 (december 2004) van De Doarpsskille, waarvan ik een aantal exemplaren had toegezonden gekregen. Ik kon er mijn broer Dolf en mijn zusters Mary, Joke en Jenny mee verrassen tijdens de verjaardag van een jongere broer (geen Bozummer). Een prachtige gelegenheid om herinneringen op te halen als je met alle zeven broers en zusters en onze toen 90 jaar oude (inmiddels overleden) moeder bij elkaar zit.

“Hoe kom je dáár aan!” riep Mary uit toen ik de blaadjes uitdeelde. Ik vertelde van mijn telefoongesprek met Hessel Fluitman van de gemeente Littenseradiel. Ik had contact met de gemeente gezocht omdat ik op zoek was naar een foto van de wachtpost. Ik had 28 oude ansichtkaarten van Bozum op mijn website gezet en wilde daar een foto van de wachtpost bij hebben. Fluitman verwees me naar Frans Tolsma in Scharnegoutum, die mij vertelde dat een foto van de wachtpost in De Doarpskille zou verschijnen. Een telefoontje aan J. Lanting als schrijver van het artikel was het logische vervolg. Een paar dagen later had ik een foto van de wachtpost plus een verhaal over ‘ons’ huis.

Klopt het?

Een leuk verhaal, maar ….. klopt alles wel wat Lanting schreef. Die trap naar boven was toch niet achter een deur in de keuken, maar in het halletje? De deur naar de kelder, díe was in de keuken. Die verhoogde slaapkamer, dat klopt. Via een paar treetjes kwam je er binnen. En om vanuit de keuken in de woonkamer te komen moest je ook een treetje op, weten Mary en ik ons te herinneren. Moeder weet het niet meer. Ze weet wél, en dat herinner ik me ook, dat er boven geen sprake was van twee ruime slaapkamers. Het grootste deel was zolder, een kleiner deel aan de stationskant was een betrekkelijk kleine slaapkamer. Toen ik wat ouder was sliep ik altijd op zolder, mijn ouders met de jongste baby in de zolderkamer, en oma sliep met de kleinste kinderen in de verhoogde slaapkamer. En alsof het nog niet vol genoeg was, was er ook nog plaats voor een onderduiker. Piet, een aangetrouwde neef van mijn moeder (hij woonde in Hilversum), was bij ons ondergedoken. Als de Duitsers in de buurt kwamen, dook hij letterlijk onder in de kruipruimte in de keuken. Luik open, Piet erin, luik dicht, kleed erover en de tafel weer op z’n plaats, zo vertelde moeder. Toen de schoonouders van Piet, oom en tante van mijn moeder, eens een dag op bezoek waren, verbleef hun schoonzoon Piet de hele dag op zolder. Zelfs zij wisten niet waar hij zat, en dat moest maar zo blijven.

Mary is, weet zij zich te herinneren, ook wel eens in die kruipruimte neergelaten om een kraantje dicht te draaien en water af te tappen. Dat zal wel nodig zijn geweest om bevriezing van de waterleiding te voorkomen, denken we. Die waterleiding was er trouwens nog niet toen wij in het huis kwamen wonen. “Pa heeft toen meteen een brief geschreven naar de Spoorwegen en kort daarna is de waterleiding aangelegd”, herinnert moeder zich. Dat moet dan begin 1942 zijn geweest. Maar …., vraag ik me nu dan af, waarvandaan werd de leiding toen doorgetrokken? Vanuit het dorp? Of vanaf het café van Hoekstra in de bocht van de Suderdyk? Daar zullen ze toch wel waterleiding hebben gehad? Wij speelden trouwens met de kinderen van Hoekstra. Moeiteloos lepelt Mary de namen van hen op: Auke, Wiebe, Tjalling, Foppe, Kobe (?) en Jantje (?). Of alle namen juist zijn ….?

Wel juist is de schuur waarover Lanting in zijn artikel spreekt. In de winter van 1944/45 is deze afgebroken door Tjerk de Futter (wat was zijn juiste naam?), weet moeder. Wij verbleven die winter in de pastorie, omdat ons huis door de Duitsers was gevorderd. Als zij er niet waren deed Tjerk zijn werk. Achter de pastorie zaagde hij de bielzen in kleine stukken, die vervolgens in de kachel in de pastorie werden opgestookt.

Dat stuk grond naast de wachtpost herinner ik me ook. Vader heeft daar niet alleen aardappelen en groenten verbouwd, maar ook tabak. En in het voorjaar van 1948 had ik er mijn eigen kleine tuintje aangelegd en daarin spinazie gezaaid. Kort daarna gingen we verhuizen. Jammer van dat tuintje.

Het húske

Als je probeert je herinneringen aan het papier toe te vertrouwen, bijna 57 jaar nadat je uit de wachtpost bent vertrokken, kun je ze geen juiste plaats in de tijd geven. Want wanneer was het dat het paard, dat uit de wei was ontsnapt en op de rails liep, ter hoogte van ons huis werd aangereden door een trein en met een enorme klap tegen onze voordeur werd gesmakt? Ik zie het hevig bloedende dier nog liggen. En na welke strenge winter was het dat ik heel veel dode vissen en palingen uit de sloot had gevist en netjes naast elkaar op de bleek had gelegd? Ik had ze met m’n eigen kruiwagentje naar huis gebracht. Toen ik de volgende ochtend weer buiten kwam, waren al mijn vissen verdwenen. Opgevreten door de kat, was de ‘logische verklaring’ van mijn ouders. En wanneer was ik door het ijs gezakt en in het stinkende water van de sloot aan de overkant van de weg terechtgekomen? Het dooide waarschijnlijk al een paar dagen toen ik me toch nog op het ijs waagde. Juist op de plaats waar altijd onze ‘ton’ werd geleegd, zakte ik erdoor. Dat was de poepton uit het húske dat zich in de bijkeuken bevond. Aan de achterkant van het huis kon de ton via een klein deurtje naar buiten worden gehaald om vervolgens naar de sloot gebracht te worden en daar te worden geleegd. Mijn moeder en oma zorgden daar altijd voor. Maar ja, hoe gaat het met vieze klusjes, die stel je zo lang mogelijk uit. Pas als de ton helemaal vol was werd hij naar de overkant van de weg gedragen. Er ging daarbij nog wel eens iets over de rand, dus zonder vieze handen te krijgen was het niet mogelijk. En juist op die plaats ging ik dus door het ijs. Mijn moeder was die dag niet blij met me.

Wonen zo vlak naast de spoorbaan was vanzelfsprekend niet zonder gevaar en dus wel spannend. Hoe vaak hebben we niet met ons oor op de rails liggen luisteren of er al gauw een trein aan kwam? Als hij dan in aantocht was legden we een muntje op de rails. Wat een prachtig glimmend en plat muntje had je dan als de trein voorbij was.

De Wachtpost 12, een stukje van onze familiegeschiedenis, werd in 1965 afgebroken, vertelde Hessel Fluitman mij. Het station al eerder. Foto’s van het station en van de afbraak ervan zijn te zien op http://stationsweb.brinkster.net/station.asp?station=bozum&vraag= en de 28 ansichtkaarten van oud-Bozum vindt u op mijn eigen website http://www.vankuler-genealogie.nl/.

(Eerder gepubliceerd in De Doarpsskille Nr. 2 jaargang 36, februari 2005; aangepast maart 2008)